Dit wordt het begin van de roman - lees, proef en geef commentaar
Ardegorn werd wakker van een brandgeur. Geen gewone geur van een wachtvuur, maar de stank van verbrand haar. Of bont. Bijna gelijktijdig schalde een hoorn met een compleet verschillend timbre van die van de wachtposten. Een aanval. We worden aangevallen. Waarom hadden de wachtposten geen alarm geslagen? De klank van de hoorn en de reuk van verschillende brandhaarden kwamen van de moeraskant. Niet van de rivier. Amper had hij zijn hoofd boven het dolboord van de Havhingsten gestoken of een regen van pijlen vloog over de schepen het kampement in. Pijlen. Vuurpijlen. Speren. De schutters stonden opgesteld in het riet op de andere oever. De vrouwen… de families. Ik moet naar de centrale tenten! Of beter de boten klaarmaken om te vluchten. Strijden - vluchten - strijden! Hadden de wachten zitten slapen. Verdomme - de idioten! Geschreeuw. Brandende tenten. Verdwaasde manschappen in nachtkleding liepen alle kanten uit. De brulstem van koning Horik. Een schild - Een schild! Gelukkig had hij in wapenrusting geslapen op de boot. Ardegorn haakte een van de schilden van de bootrand los. Geen seconde te vroeg. Een pijl boorde zich tussen twee planken van het schild door, een duimbreed van zijn arm. Goeie kwaliteit pijlpunt. Goed gesmeed. De gedachte was weg voor ze goed en wel doordrong. Bijl. Zwaard. Bukken. Dekking. Alarm! Waar is iedereen? Inmiddels was Gundvast zijn flank komen dekken.
„Ze zijn overal, commandant. Honderden”....
„Ze zijn overal, commandant. Honderden”....