De Dijle bij Leuven, 1 september 891
Ardegorn werd wakker van een brandgeur. Geen gewone geur van een wachtvuur, maar de stank van verbrand haar. Of bont. Bijna gelijktijdig schalde een hoorn met een compleet verschillend timbre van die van de wachtposten. Een aanval. We worden aangevallen. Waarom hadden de wachtposten geen alarm geslagen? De klank van de hoorn en de reuk van verschillende brandhaarden kwamen van de moeraskant. Niet van de rivier. Amper had hij zijn hoofd boven het dolboord van de Havhingsten gestoken of een regen van pijlen vloog over de schepen het kampement in. Pijlen. Vuurpijlen. Speren. De schutters stonden opgesteld in het riet op de andere oever. De vrouwen… de families. Ik moet naar de centrale tenten! Of beter de boten klaarmaken om te vluchten. Strijden - vluchten - strijden! Hadden de wachten zitten slapen. Verdomme - de idioten! Geschreeuw. Brandende tenten. Verdwaasde manschappen in nachtkleding liepen alle kanten uit. De brulstem van koning Horik. Een schild - Een schild! Gelukkig had hij in wapenrusting geslapen op de boot. Ardegorn haakte een van de schilden van de bootrand los. Geen seconde te vroeg. Een pijl boorde zich tussen twee planken van het schild door, een duimbreed van zijn arm. Goeie kwaliteit pijlpunt. Goed gesmeed. De gedachte was weg voor ze goed en wel doordrong. Bijl. Zwaard. Bukken. Dekking. Alarm! Waar is iedereen? Inmiddels was Gundvast zijn flank komen dekken.
„Ze zijn overal, commandant. Honderden” Roodoranje gloed tegen zwarte nacht. Bij wijlen verduisterd door walmen zwart met gensters. De ene tent na de andere vlamde op. En de vuurpijlen landden nu ook op de aangemeerde schepen. Chaos overal. Geschreeuw. Gejammer. Strijdkreten. Huilende kinderen. Gillende vrouwen. Hondengeblaf. Een uitgebroken paard versplinterde het dolboord van een ferje waarvan de achtersteven steigerde en de gisteren zo mooi opgestapelde roeispanen als uitgestoken armen om hulp leken te roepen. Geplons. Gekraak. Een falanx van speren, schilden en slagbijlen rukte van links op. Maar het waren geen Deense troepen. „Schildmuur! Schildmuur! Thors Hamer! Schildmuur!” Uit de chaos doken ze eindelijk op. Veel te weinig. En veel gewonden. Waldemar moest Vjalmir ondersteunen. Pijl tussen de schouderbladen. Trandr zat onder het bloed maar leek okee. Thorfinn, Svein, Paal en Folke, dat waren al vijf man, zeven met henzelf meegerekend. „Schildmuuuur!” Inmiddels stonden de meeste schepen in lichterlaaie en de vijand blééf maar komen en het geschreeuw bleef maar aanhouden. „Waldemar! Laat los! Vjalmir is voor Walhalla! Hier! Schildmuur” „Ga Waldemar! Ik ga feesten met de Goden!” en Vjalmir draaide zich om en zwalpte met een bloedstollende kreet op de dichtstbijzijnde Franken af. Een tweede pijl was voldoende om zijn wens in vervulling te laten gaan. „Bescherm al wie overleeft. Bescherm de boten! Zoveel mogelijk! Voldoende bemanning is vertrekken! Schildmuur! Hopeloos. Overmacht. Stom Stom Stom. Maar Horik wou niet luisteren verdomme. Het moeras bewaken met drie man. Ja, Arnulf had naam gemaakt met zijn cavalerie maar ridders kunnen ook door de modder ploeteren en zij kénnen de streek. „Waar is de koning? Waar is Horik?” Alle hoofden draaiden naar de commandant. „Jarl Ardegorn!, Jarl!” |
„Snel, snel, voor ze rivier afsluiten!”
De chaos maakte plaats voor uit den treure getrainde routine. Tenminste aan boord van de vijf boten die niet of amper brandden. Beschermd door een schildmuur van vijftig, zestig man. „Blijf in de muur! Enkel roeiers of stuurlui aan boord. Palne verdomme! Blijf in de schildmuur! De rest op jullie posten! Eigen bemanningen eerst. Als iedereen die hier is van de gewone bemanning present is: roep … roep… Asgard! Asgard! en blijf scanderen. Eigen volk eerst! Schildmuur: ga op de boten af die nog roepen! Plaatsen opgevuld en boot vol: bekken dicht en vertrekken. Discipline! Discipline, ja! We willen niet nog meer schepen verliezen! Niet overladen! De rest: verspreiden en afspraak in Quentovic! Zeg het voort! Roeispanen werden in positie gebracht, en hier en daar werden nog pakken en manden die gered hadden kunnen worden aan boord gesmeten. Waldemar en Cnud hadden duidelijk moeite om de slappe gestalte die tussen hen in hing naar de Havhingsten te krijgen. Waarom droegen hem niet gewoon? „Pas ineengezakt! Kon nog beetje stappen!” De twee anderen hadden enkel oog voor loerend gevaar. De een links, de ander rechts. Ardegorn gebaarde en twee helpers snelden toe. Sigvid. Sigvid was met haar gewonde zoon meegekomen. Helemaal zwart beroet. Bloed aan haar kleren, maar ze bleef constant in dekking achter Staffan. Slimme vrouw. Koelbloedig. Verbeten trek op haar gelaat. Niet gewond waarschijnlijk. Bloed van Åsbjørn? Mogelijk. Maar ze had ook een bebloed saxmes in haar hand. |