Lambert was jong, sterk en vorige lente veertien geworden. Hij was smidshulpje bij zijn vader Herebert. In de eerste plaats was Herebert hoefsmid, maar je kon maar beter van alle markten thuis zijn om een beetje je brood te verdienen. Zeker in Muizen, een dorpje van nog geen honderd zielen in de vallei van de Dijle, een paar mijl stroomopwaarts van handelscentrum en bedevaartplaats Mechelen. De oostelijke route naar Mechelen passeerde door Muizen. Bedevaarders, handelaars, schippers haastten zich om de laatste mijlen tot de stad af te werken, over de weg of langs de Dijle. Handelaars en pelgrims passeerden Hereberts smidse en lieten soms nog hun paarden beslaan of kleine reparaties uitvoeren aan getuig of schoenen. In de stad zelf betaalden ze een stuk meer voor hetzelfde werk. Of dat dachten ze toch. Herebert was niet erg happig op de stuurse vreemdeling die met zijn hengst plots voor de smidse stond in de gietende regen, die trieste novemberdag. Maar een klant is een klant. De poort stond wagenwijd open en het smidsvuur gloeide uitnodigend in het ritme waarin Lambert de blaasbalg bediende. “Goede middag, reiziger. Welkom. Welkom in Muizen. En in mijn smidse. Ik ben Herebert” “Ardegorn. En paard ijzer kwijt" zei hij in beroerd Frankisch. Hij had moeite om het paard rustig te houden. De ogen stonden wild, en als het zijn kop schudde vlogen er schuimvlokken in het rond. "Heb zilver.” Hij liet zijn beurs rinkelen. "Noorman", flitste het door Lamberts hoofd. De vreemde tongval, en het zwaard met kleine stootplaat op het gevest hing aan zijn zijde met de riem over de rechterschouder, de met bont afgezette lederen schede links. Frankische adel droeg het zwaard meestal om het middel. Ridder Frideric alleszins. De vreemdeling was groot en blond. Gespierd ook, en met een harde blik. Hij was ook anders gekleed dan de meesten die zijn vaders smidse aandeden. Lederen tuniek, en schoenen van een model dat hier niet gebruikelijk was. De vreemdeling deed Lambert denken aan de verhalen die hij gehoord had over de plunderingen van Dorestad door de Noormannen in de tijd toen vader nog kind was. Gruwelijke verhalen, met hoofden op spiesen en dergelijke. Later, amper een paar jaar geleden, had Gent ook nog onwelkom bezoek gekregen van Noormannen... Oom Gundiger was met alle andere monniken moeten vluchten uit het klooster toen. Ze kwamen blijkbaar steeds dichterbij. De zijknatte bontmuts, het ronde schild op de rug en de zadeltassen die erop gemaakt waren snel te kunnen reizen met weinig bagage deden hem vermoeden dat het hier om een koerier ging. Of een belangrijk iemand. Zwaarden waren dure dingen. De Noormannen dreven handel met de plaatselijke bevolking, maar als ze hun zin niet kregen waren ze ook niet te beroerd om hun handelspartners een kopje kleiner te maken en gewoon mee te pakken wat ze wilden. De verdomde heidenen...
Herebert zadelde het paard af, en legde het met veel vakmanschap gemaakte zadel over een balk. Maar de vreemdeling haastte zich om de tassen zelf los te maken en ging ermee in een hoek van de smidse zitten. Daar zat hij droog en kon tegelijkertijd nog profiteren van de warmte van het smidsvuur. Het paard bleef onrustig en mankte. Terwijl Lambert het vuur verder aanwakkerde zag hij dat de hengst striemen op zijn flanken had en bloedende wonden. Ardegorn had duidelijk het dier brutaal de sporen gegeven. Kan ik U warme kruidenthee aanbieden, Heer, goed bij dit rotweer. Of bier, of wijn" Gastvrijheid stond hoog in het vaandel in de familie. De Noorman antwoordde enkel met een nors "voortmaken".
" De ervaren smid probeerde de hengst met zoete woordjes in de houten box te krijgen. Het beest was duidelijk niet in zijn gewone doen. Lambert zag zijn kans schoon om zijn opgebouwde ervaring te etaleren. Hij was de zoon van de smid en niet zomaar het hulpje. "Hij mankt, en hij heeft pijn! Zou het niet beter laten genezen vooraleer opnieuw te beslaan. We kunnen misschien beter nu uitkrabben, nieten afkappen om de nagels los te krijgen en de hoefijzers afhalen. Misschien nog bekappen maar opnieuw beslaan lijkt me niet het beste idee nu" De lange Noorman stond op van zijn stoel, en keek Lambert recht in de ogen. Staalblauwe ogen tegen de bruine van de jongen. Ogen met een hypnotiserende kracht. Dwingende ogen."Luister eens, jongen, beslaan, geen tijd, voortmaken" Lambert slikte. Dorestad, Gent… De noorderling pakte een verrimpelde appel uit zijn zadeltas en ging weer zitten.
Herebert probeerde de hengst op zijn plaats te krijgen. Die had er duidelijk geen boodschap aan, brieste en wierp beide voorbenen in de lucht. Wat Ardegorn brulde verstond Lambert niet maar het klonk allesbehalve vriendelijk. Hij beende naar Herebert toe. Het paard steigerde nogmaals en haalde met de achterbenen uit naar Ardegorn die nog net kon wegduiken. In zijn snoekduik graaide hij nog naar het eerste in de buurt wat zijn val kon breken, en dat was Hereberts arm, waardoor die onvoorbereid meegetrokken werd in de baan van de hoeven die binnen fractie van een seconde een tweede maal uithaalden. Lambert hoorde iets kraken als zijn vader geruisloos neerzeeg in het stro dat onmiddellijk felrood kleurde.
De hengst viel opzij, in zijn val versplinterde hij de box. Een scherp stuk hout drong in zijn flank.
Ardegorn vloekte, trok een vlijmscherp saxmes en met een dodelijk efficiënte haal sneed hij de keel door van het voor hem nu waardeloze paard. Rondvliegende brokstukken hadden gensters van het vuur het droge stro ingejaagd. Lambert stond verstijfd van schrik maar de Noorman griste zijn zadel en de zadeltassen mee en verdween in de nog steeds gietende regen. De jongen hoorde nog de schreeuw van zijn moeder uit het woongedeelte en het geknetter van de vlammen.
Dat was nu ongeveer drie jaar geleden. Met hulp van de hechte gemeenschap van Muizen was Lambert erin geslaagd de leegte die zijn vader nagelaten had naar best vermogen op te vullen. De smidse was heropgebouwd en Lambert was op zijn zeventiende verjaardag getrouwd met Gherwina, de dochter van de plaatselijke jachtopziener. Hij bediende nog altijd bedevaarders en reizigers op de weg van Leuven naar Mechelen en af en toe schippers die dezelfde route aflegden per boot.